In de Heidelbergse Catechismus wordt de vraag gesteld: “Wat is waar geloof?” En in het antwoord wordt geloof beschreven als een “zeker weten” en “een vast vertrouwen”. Dat konden we redelijk makkelijk belijden toen alles nog “normaal” was. Maar het krijgt een diepe betekenis in deze tijd, waarin bijna niets meer “normaal” is. Lange tijd konden we vertrouwen op onze gezondheidszorg, op sociale zekerheden, op voldoende middelen voor onze dagelijkse behoefte. Maar die zekerheden wankelen vandaag de dag. Wat blijft er dan nog over van onze verwachtingen, onze vanzelfsprekendheden?
Ja, we worden nu sterker dan ooit bepaald bij onze geloofszekerheid. Niet gebaseerd op wat wij, mensen, denken te kunnen, maar op wat God met ons voor heeft. Zo’n vertrouwen moet groeien, omdat we sinds de zondeval te vaak denken dat we het zelf wel in de hand hebben. Dat vertrouwen moet ons gegeven worden. Gegeven is wat anders dan het zelf bewerkstelligen. En de Gever is (volgens hetzelfde antwoord uit de catechismus) de Heilige Geest, die dat door het evangelie in jouw en mijn hart werkt.
Wat dus nodig is voor een vast vertrouwen, is een ontvangende houding, een biddende houding. Bidden om de Heilige Geest. En geloof dat wie bidt ontvangt:
“Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.” (Lucas 11:13)
En dan mag er ook weer zekerheid komen in ons leven:
“…we prijzen ons zelfs gelukkig onder alle ellende, omdat we weten dat ellende tot volharding leidt, volharding tot betrouwbaarheid, en betrouwbaarheid tot hoop. Deze hoop zal niet worden beschaamd, omdat Gods liefde in ons hart is uitgegoten door de heilige Geest, die ons gegeven is.” (Romeinen 5:3-5)
“Moge God, die ons hoop geeft, u in het geloof geheel en al vervullen met vreugde en vrede, zodat uw hoop overvloedig zal zijn door de kracht van de heilige Geest.” (Romeinen 15:13)
Koos Lange