Liedboek 647
Voor mensen die naamloos
1. Voor mensen die naamloos,
kwetsbaar en weerloos
door het leven gaan,
ontwaakt hier nieuw leven,
wordt kracht gegeven:
wij krijgen een naam.
2. Voor mensen die roepend,
tastend en zoekend
door het leven gaan,
verschijnt hier een teken,
brood om te breken:
wij kunnen bestaan.
3. Voor mensen die vragend,
wachtend en wakend
door het leven gaan,
weerklinken hier woorden,
God wil ons horen:
wij worden verstaan.
4. Voor mensen die hopend,
wankel gelovend
door het leven gaan,
herstelt God uit duister
Adam in luister:
wij dragen zijn naam.
tekst Henk Jongerius
melodie Jan Raas
Voor mensen die naamloos
Heb jij dat ook wel eens? Tijdens het lezen van een boek ontdek je opeens: dit gaat over mij! Of bij het kijken van een film raak je er zo in getrokken, dat het lijkt alsof jij de hoofdpersoon bent. Die ervaring had ik toen ik een paar keer het lied van de maand had gelezen en gezongen: dit lied staat niet veraf, maar het komt dicht op mijn huid. Het gaat niet alleen over vreemdelingen en vluchtelingen. Het gaat over mij, ik ben die zoekende ziel!
Het lied krijgt een grote zeggingskracht doordat de aanhef in elk couplet wordt herhaald:
Dit is een lied: ’Voor mensen die (…) door het leven gaan.’ Het zijn naamloze, kwetsbare, weerloze, roepende, tastende, zoekende, vragende, wachtende, wakende, hopende, wankel gelovende mensen. Als ik dat zo op een rij zet, gaan mijn gedachten al snel naar mensen veraf: vluchtelingen, vreemdelingen, zwervers, daklozen en ontheemden. En ik denk, dat zij in dit lied niet worden uitgesloten. Maar uiteindelijk bedoelt de dichter, Henk Jongerius, veel meer mensen: Hij spreekt jou en mij aan!
Elk couplet eindigt hij met: ‘wij’. Als je in elk couplet na het beginwoord ‘Voor’ het woord ‘mensen’ vervangt door ‘jou’ of door ‘mij’ en dan verder leest vanaf de vierde regel kruipt het lied onder je huid:
Voor jou, voor mij:
ontwaakt hier nieuw leven, wordt kracht gegeven:
wij krijgen een naam!
verschijnt hier een teken, brood om te breken:
wij kunnen bestaan.
weerklinken hier woorden, God wil ons horen:
wij worden verstaan.
herstelt God uit duister Adam in luister:
wij dragen zijn naam.
Ik ben dus die naamloze, kwetsbare, weerloze, roepende, tastende, zoekende, vragende, wachtende, wakende, hopende, wankel gelovende ziel. Ik krijg antwoord van God. Ik word door Hem overladen met kracht (1), brood (2), Gods gehoor (3) en Gods herstel (4). Het lied staat vol symbolen en beeldspraak: doop (1), avondmaal (2), verkondiging en gebedsverhoring (3) en verlossing en vernieuwing (4). Ik ben naamloos, maar ik krijg een nieuwe naam!
Veel woorden staan als het ware vast in dit lied. Per couplet vult de dichter dan andere woorden in. Met veel alliteraties als: ‘wachtend en wakend’ en ‘weerklinken hier woorden’ (3). Uit duister, in luister (4). Het lijkt eenvoudig, maar daardoor wordt het juist meervoudig. Het gaat over mij en over ons. Heel mooi komt dat terug in de melodie van Jan Raas. Bij zijn melodieën kun je zowel aan het Gregoriaans als aan de Psalmen denken. Veel noten worden herhaald en de terts sprongen lijken voor de hand liggend. Maar ook dat is schijn: juist daardoor ontstaat een eenheid van taal en melodie en wordt de zeggingskracht versterkt.
Henk Jongerius schreef het lied voor Pasen. Hij dacht daarbij aan Lucas 24:13-35 over de (naamloze) Emmaüsgangers. Bij het laatste couplet komt duidelijk naar voren dat God Adam in luister zal herstellen. Dat lezen we in 1 Korintiërs 15:22. Zelf had ik ook associaties met de Bergrede in Matteüs 5-7 en met Openbaring 2.
Reden genoeg om dit lied vaker dan alleen met Pasen te zingen.
Kampen, Henk Schaafsma