“Al sprak ik de talen van alle mensen en die van engelen – had ik de liefde niet,
ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal.”
1 Korinthiërs 13: 1
Het is mooi om een taal te spreken. De klanken, de woorden.
Maar woorden zijn niet zomaar woorden.
Woorden zijn de signalen waarmee ze opgeroepen worden.
De beelden. De indrukken. De emoties. De ervaringen.
Woorden zijn als nieuwsgierige kinderen die je bij de hand nemen.
Om je te laten zien. Het verrassende. Het verbouwereerde. Het lieflijke.
Maar tegelijkertijd.
Woorden zijn ook als oude teleurgestelde ouden van dagen
die je erop wijzen.
Het banale. Het rancuneuze. Het doorleefde.
Waarmee we elk moment van de dag worden omgeven.
Woorden die tikken op onze netvliezen.
Woorden die blazen tegen onze oorschelpen.
Woorden die snijden in onze hartkamers.
En dat allemaal om ervoor te zorgen.
Dat we in beweging worden gezet. Dat we luisteren. Spreken.
Zwijgen. Zingen. Schelden. Liefkozen. Dichten. Mompelen. Bidden.
Zodat we dat we de juiste weg nemen.
Linksaf, rechtsaf. Of toch maar door het midden.
Jan Spoelstra