“En had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen
– had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.”
1 Korintiërs 13: 2b
Het lijkt zo verleidelijk om een voorbeeldige geesteskracht te bezitten.
Een geloof krachtiger dan een orkaan,
een overtuiging weerbarstiger dan de Indische oceaan.
Wat je allemaal niet zou kunnen bereiken.
Je zou woestijnen kunnen verplaatsen,
met alle liefde zou je bergen verzetten.
Dode bomen zou je tot bloeien kunnen brengen.
Grijze wolken zou je weer tot een strakblauwe hemel kunnen omvormen.
‘Kom maar op’, zou je motto zijn. Je stroopt de mouwen op.
Armoede, onrecht, lijden, natuurrampen. Je kunt ze aanpakken.
Zoals je speculaaskoekjes in een combi-oven bakt.
Zoals je boomstammen met een kloofbijl doormidden hakt.
Het klinkt zo aannemelijk om de wereld te verbeteren.
Wat je allemaal niet tot stand zou kunnen brengen.
Hoe zou men naar je opkijken? Hoe zou men je ophemelen?
Totdat je krachtige geloof verwordt tot mooipraterij.
Totdat je weerbarstige overtuiging uitmondt in dweepzucht,
je geesteskracht in gebakken lucht.
Jan Spoelstra